Wij leven met de jaargetijden. Van de aarzelende, prille lente naar de warme en zelfverzekerde zomer tot de wisselvalligheid van de herfst. Dagen van zon en wolken, dagen van mist en regen en vaak dagen met van alles wat. De jaargetijden zijn een beeld van ieders leven afzonderlijk. We spreken over de lente van het leven, de tijd van groei en verwachting, over de bloei van het leven, het hoogtepunt van onze kracht en expansie. En we hebben het over de nadagen, de herfst van het leven, voordat we op het einde van het leven stilvallen zoals de natuur in de winter, die levenloos lijkt en zich helemaal terugtrekt in de aarde.

Ik heb eens gelezen dat wij lichamelijk gezien op ons toppunt staan wanneer we 27/28 jaar oud zijn. Met je 30ste ben je al over dat hoogtepunt heen! We zien dat topsporters rond die leeftijd ermee ophouden: hun lichaam kan het niet meer opbrengen om voortdurend enorme inspanningen te leveren. Uit puur zelfbehoud moeten ze die extreme fysieke druk langzaam maar zeker afbouwen.

Maatschappelijk gezien staan de meesten met hun 30ste aan het begin van hun carrière: dan gaat men trouwen, sticht een gezin, koopt men een huis. Het zijn de starters, die kansen hebben om zich beroepsmatig en sociaal te ontwikkelen. Pas tegen het 60ste levensjaar gaan de meesten het rustiger aan doen. De Vlamingen spreken van de derde leeftijd. Je kunt een mensenleven voorstellen als een grote boog, een curve waarvan het hoogtepunt, lichamelijk gezien, tegen het 30ste levensjaar valt en maatschappelijk gezien rond het 50ste levensjaar.

Maar de mens als geestelijk wezen, in zijn ziel, kan blijven groeien en rijpen, ook als de lichamelijke krachten afnemen en als de maatschappelijke carrière over het hoogtepunt heen is. Geestelijk groeien, d.w.z. in wijsheid, geduld, begrip, eenvoud, fijngevoeligheid – de onrust en drift voorbij, dat kan eigenlijk voortdurend verder gaan en is niet aan leeftijd gebonden. De geestelijke groei gaat samen met de ontdekking van innerlijkheid. Die innerlijkheid, de rijkdom van de ziel, die iedere mens heeft, wordt soms pas laat in het leven ontdekt.

De apostel Paulus schrijft: Ook al gaan wij ten onder naar de uitwendige mens, ons innerlijk even vernieuwt zich van dag tot dag. Ook de kerkvader Augustinus had aanvankelijk gemeend de grote waarheid van het bestaan door studie en inspanning op het spoor te kunnen komen. Hij schrijft dat hij God buiten zichzelf zocht en niet in de gaten had dat God in zijn eigen ziel aanwezig was.
          Die weg naar binnen betreden vraagt moed: je moet door de buitenkant van status en bezit, van kennis en invloed, van de veelheid heengaan om uiteindelijk aan de binnenkant, in de eenvoud van je ziel, staande voor God, te ontdekken wie je echt bent.

Han Akkermans, emeritus-pastoor

Een bloem

Als ik een bloem was,
zou ik dan nu bloeien?

Of zou ik een bijzondere bloem zijn,
een onvoorstelbare bloem,
een bloem die niet kan kiezen tussen bloeien
en niet bloeien,

en die over de rand van de vaas voorover
leunt
om te zien of zijn afgrond een bodem heeft?

Of zou ik alleen maar kunnen bloeien,
moeten bloeien,
rood en gedachteloos,
op een ongerepte schoorsteenmantel, ergens
tussen schaamte en geluk?

En als ik een bloem was,
zou ik dan weten wanneer ik moest verwelken?
Nu nog niet?

Toon Tellegen (*1941)

en_GBEnglish